'Niemand is veilig voor het algehele gevoel dat alles met alles samenhangt', staat er ergens in De opgang. Visionaire woorden. Want kijk, wat deze recensent overkomt. Nietsvermoedend maar met grote nieuwsgierigheid sla je de drukproef van de nieuwe Hertmans open. En al op de eerste pagina's ontdek je dat zijn hoofdrolspeler Willem Verhulst (1898-1975), de 'unempatische' collaborateur van later, zijn vroege jeugdjaren heeft doorgebracht in de Berchemse straat waar je nu woont. Meer zelfs, dat zijn diamantslijpende vader misschien wel een atelier had achter het huis dat je betrekt en zijn zus een dansstudio.
Hertmans is het komen traceren, maar weet nét niet de vinger te leggen op de Antwerpse plek van zijn dubieuze held. Maar dat er geheime verbindingen lopen van deze straat naar het Gentse huis dat in De opgang centraal staat, is verrassend.
Stefan Hertmans (69), bijna veertig jaar schrijver, maakte de laatste jaren (ook internationaal) furore met in geschiedenis gedrenkte romans, op subtiele wijze verbonden met persoonlijke, autobiografische elementen. We spreken dan natuurlijk over het met guirlandes en prijzen overladen Oorlog en terpentijn, de saga van zijn grootvader, zondagsschilder Urbain Martien, en Wereldoorlog I, maar ook over De bekeerlinge, dat zich ontspint in de regio van zijn Franse huis in de Vaucluse en waarin we het lot van een vluchtende Joodse vrouw volgen.
De opgang mogen we - zo vertelde Hertmans deze zomer al aan deze krant - beschouwen als het sluitstuk van een drieluik. En wéér reikt het individuele en persoonlijke naar het universele, in een 'verhaal dat toevallig op mijn weg is gekomen zonder dat ik het gezocht heb'. Zij het dat we ditmaal belanden in de onderaardse krochten van collaboratie, nazisme, flamingantisme, verraad en repressie. Ook Hertmans moest kennelijk - in navolging van Monika van Paemel, Erwin Mortier en Jeroen Olyslaegers - zijn ei kwijt over deze duistere periode. Hij doet dat op een ingenieuze manier, gestoeld op historische research en in-situ-onderzoek dat hem op vreemde plekken brengt, aangelengd met foto's van voorwerpen, familieportretten, gebouwen..., zichtbaar geïnspireerd door de verteltechniek van W.G. Sebald.
Legerjasje
Het is oktober 1979. De achtentwintigjarige Hertmans staat in het Gentse Patershol - in een afgedragen legerjasje (!) van de Stock Américain met een PEACE-teken erop, het haar samengebonden in een staartje - te wachten op de Franstalige notaris De Potter. Geposteerd voor een hoog pand aan het Drongenhof waarop hij zijn oog heeft laten vallen. Hij zal het kopen 'in een opwelling' want 'de grote beslissingen in mijn leven heb ik zelden doelbewust genomen'.
Het Patershol was op dat moment bijlange nog niet opgepimpt én vertoonde nog dat rauwe kantje, 'de smalle stegen en beluiken waren in verval'. De voormalige patriciërsbuurt was de goedkope pleisterplaats van de Gentse artistieke bohème. Hertmans schreef er al over in de tekst 'Ultima Thule', opgenomen in Steden (1998).
Twee uur lang zal 'de opgang' van kelder tot zolder duren, terwijl de notaris zijn Staat van Bevinding opstelt. Uiterst zintuiglijk zijn de passages over de uitgeleefde kamers die het hele boek doorspekken. 'Ik heb altijd een zwak gehad voor de geur van vocht en verval', noteert Hertmans. Maar hij bevroedt dan nog nauwelijks welke tergende geheimen dit huis herbergt. Of bleef hij er doelbewust een tikje blind voor?
Twintig jaar later, kort nadat hij het huis heeft verkocht, krijgt Hertmans de memoires in handen van Adriaan Verhulst, hoogleraar geschiedenis aan de Gentse Universiteit, cultuurvoorvechter én voorzitter van de toenmalige openbare omroep BRT. 'Zoon van een 'foute' Vlaming', zo heet het geschrift. Daar ontdekt Hertmans verbijsterd dat er in de oorlogsjaren een SS-man met zijn gezin in zijn huis in het Patershol woonde.
Hij leest hoe Adriaan een al bij al vrij mild portret schetst van zijn nimmer spijt betonende vader. Willem was immers geen meeloper of zomaar voetvolk, maar een gewiekst en nietsontziend spion. Architect van deportaties en van afrekeningen in het Gentse, zij het zonder zijn handen zelf opzichtig in bloed te drenken. Een heerschap 'tussen volstrekte lichtzinnigheid en doortrapte sluwheid'. Explosief materiaal voor een schrijver, maar de tijd is nog niet rijp. Het besef dat op zijn schouw van Comblanchien-marmer decennia eerder een pleisteren Hitler-buste prijkte, moet bezinken.
Celbrieven
Hertmans besluit de geschiedenis van het huis en zijn merkwaardige bewoners te vertellen. Hij sprokkelt getuigenissen, praat met Willems dochter Letta, slaat de celbrieven van Willem en het dagboek van zijn vrouw Mientje erop na. Adriaan komt te overlijden voor hij hem kan spreken. Zo krijgt 'de opgang' maar ook de snelle 'ondergang' van Willem Verhulst contouren, de Antwerpse jongen die vanaf zijn vierde jaar aan zijn ene oog blind is en op school zal worden gepest als 'Willem Scheel'.
Hoe is het zover kunnen komen voor deze telg uit een middenklassegezin van negen kinderen? Met stijgende verbazing word je meegesleurd in deze zoveelste ontstellende geschiedenis uit het oorlogsimbroglio, door Hertmans kundig gedoseerd, soms met cliffhangers én dan weer met terugslagen in de tijd.
Het is in het WO I-klimaat van Vlaamsgezinde studentenclubs in Gent dat Willem wordt opgejut, zijn haat tegen de Belgische staat krijgt daar gestalte, al is zijn ideologie een verraderlijk, weinig onderbouwd ratjetoe. Hij verzeilt in activistische milieus en droomt dan al van een Groot-Germaanse staat.
In Vilvoorde, waar hij vervolgens op de Tuinbouwschool wordt geplaatst, krijgt hij een relatie met de joodse bakkersvrouw Elsa Meissner, die haar man in de steek laat en met wie Willem in het huwelijk zal treden en naar Nederland vlucht. Tot zij aan baarmoederhalskanker overlijdt. Ironisch genoeg ontmoet hij dáár, in Oud-Zevenaar, aan Elsa's sterfbed, de protestantse Hermina (Mientje) Wijers, die zijn tweede vrouw zal worden. Verhulst, die een steile carrière maakt als 'handelsreiziger in licht' bij de MEGA (Maatschappij voor Elektriciteit - Gemeenschappelijke Aankoop), verkast met zijn gezin naar Gent, eerst nog in Oudburg en bij het begin van de oorlog in het Drongenhof, een huis opgeëist door de Duitsers.
Al in de jaren dertig zat hij steeds meer in de klauwen van het rechtse nationalisme, maar houdt dat grotendeels verborgen voor zijn pacifistische, gelovige én verdraagzame Mientje. Over zijn minnaressen - onder wie zijn vaste maîtresse, de felle flamingantische, radicale Griet Latomme (die op haar negentigste verjaardag nog door Bart De Wever zal worden gefêteerd) - heeft ze slechts vermoedens.
Zoete broodjes
Hertmans is de ene keer de koele registrator, dan weer de gewiekste romancier die de gebeurtenissen met achteloze bravoure op ons netvlies beitst, een bedreven verteller die je weinig trucjes moet leren. We volgen hoe Verhulst - niet zonder hybris - in de diepste cenakels van de collaboratie doordringt én zoete broodjes bakt met de SS, zelfs met de aartscollaborateur van DeVlag, Jef Van de Wiele.
Willem wordt in het geniep voorman van de Gentse Dietsche Actie (GDA), dat zeer Duitsgezind blijkt. Het blijft niet bij hand-en-spandiensten. Het comité controleert de Gentse radiodistributie om propagandaredenen en legt beslag op de Ecole des Hautes Etudes, waar het zijn zetel vestigt. De triomfjaren lijken aangebroken. De GDA is een opzichtige dekmantel voor deportaties, jodenjacht, afrekeningen en financiële malversaties: 'Willem zit rustig achter zijn tafel en maakt lijsten, alleen maar lijsten.'
Zelden vertoont Willem zich nog zonder zijn nazi-uniform. Maar de verwijdering tussen hem, zijn vrouw en zijn kinderen zet zich genadeloos door. 'In de hoge koele gang van het huis in Drongenhof staan de echtelieden met getrokken messen tegenover elkaar.' Alle voortekenen wijzen erop dat zijn hoofd zal rollen als de Bevrijding aanbreekt. Hij is bang van het 'tuig' en het 'crapuul' in het Patershol, van verzetslui die hem beginnen te belagen.
Zelf is hij 'een held van Bommerskonten, een bangschijter', zoals zijn dochter Letta het zal formuleren. Halsoverkop snelt hij in september 1944 met zijn acolieten - en zijn minnares - naar Duitsland, waar hij in 1947 wordt opgepakt. Tijdens de repressie krijgt hij levenslang maar in 1953 komt hij vrij, onder meer door bemiddeling van zijn zoon én Mientje. Later nam hij zijn baantje als handelsreiziger gewoon weer op. In 1975 sterft hij. O ironie: zijn laatste wens is begraven te worden boven op zijn joodse eerste echtgenote Elsa Meissner, op de Berchemse begraafplaats.
Spelend en schuivend met motieven (zoals de trappen, maar ook de blauweregen tegen de gevel, het Leie-water, de Hitler-buste) schetst Hertmans een decennia overkoepelend tijdsbeeld dat aan de ribben kleeft. Zijn scrupuleuze onderzoek - waarvan hij ook de lasnaden toont - leidt tot een vernuftig patchwork.
De opgang is een boek dat je vrijwel meteen een tweede keer wilt doorgronden, omdat je hoogstwaarschijnlijk details zijn ontgaan. Het heeft alles in zich om incontournable te worden op de rijkgevulde planken over WO II en collaboratie.
Wordt de 'waarheid' ontsluierd? Ten dele, er blijven zwarte gaten. Maar het is niet min wat Hertmans allemaal naar boven takelt. Hoogst krachtig is de portrettering van 'vrije geest' Hermina, die onverschrokken voor haar principes bleef vechten, maar zo vaak in het zand moest bijten. De opgang groeit zo ook uit tot een pijnlijke veldslag van een huwelijk. Even knap is hoe het decor van Gent dit boek doorvonkt en Hertmans fijne oog voor nevenfiguren. Wedden dat veel lezers een verbaasde blik op dat pand in het Drongenhof zullen komen werpen? Maar één lezersverwachting wordt niet ingewilligd: Hertmans' eigen leven in zijn Gentse huis blijft grotendeels buiten schot. Een manco? Niet echt, maar het blijft nieuwsgierigmakend. Of ligt daar de kiem voor alsnog een vervolg?
De Bezige Bij, 440 p., 24,99 euro.
Verberg tekst